Co-ouderschap: vonnis boven praktijk

Terug naar het overzicht

14 juni 2020

Co-oud­er­schap: von­nis boven praktijk

Als een huwelijk ten einde komt, dan wor­den de kinderen steeds vak­er toegewezen aan bei­de oud­ers. Co-oud­er­schap heet dat dan. De fis­cus vol­gt dan de rechter­lijke uit­spraak en verdeelt de belast­ingver­min­der­ing over bei­de oud­ers zelfs als dat niet overeen­stemt met de werkelijkheid.

Co-oud­er­schap in theorie

Als de oud­ers het hoed­erecht over hun kind of kinderen verde­len, dan wordt de belast­ingver­min­der­ing wegens kinderen ten laste ook verdeeld over die bei­de oud­ers. Artikel 132bis WIB 92 bepaalt dat het belast­ingvo­ordeel over bei­de oud­ers verdeeld moet wor­den als

twee belast­ing­plichti­gen die geen deel uit­mak­en van het­zelfde gezin samen het oud­er­lijk gezag uitoe­fe­nen over één of meer kinderen ten laste die recht geven op de ver­hoging van de belast­ingvri­je som;

de huisvest­ing van die kinderen gelijk­matig verdeeld is over bei­de belast­ing­plichti­gen; en

de gelijk­matige verdel­ing voortvloeit uit:

ofwel een gereg­istreerde of door een rechter geho­molo­geerde overeenkomst waarin uit­drukke­lijk is ver­meld dat de huisvest­ing van die kinderen gelijk­matig is verdeeld over bei­de belast­ing­plichti­gen en dat zij bereid zijn de toes­la­gen op de belast­ingvri­je som voor die kinderen te verdelen;

ofwel op grond van een rechter­lijke besliss­ing waarin uit­drukke­lijk is ver­meld dat de huisvest­ing van die kinderen gelijk­matig is verdeeld over bei­de belastingplichtigen.

De gelijk­matige verdel­ing wordt pas toegepast als op 1 jan­u­ari van het aanslag­jaar de rechter­lijke besliss­ing of de reg­is­tratie of homolo­gatie van de overeenkomst rond is.

Belan­grijk: de verdel­ing wordt automa­tisch toegepast van zodra de wet­telijke voor­waar­den vervuld zijn. Alleen als een co-oud­er zou opteren voor de aftrek van onder­houd­suit­k­erin­gen, is er geen automa­tis­che verdel­ing van het fis­caal voordeel.

Als de werke­lijkheid anders is

Het huwelijk van een echt­paar met drie kinderen komt ten einde. Bij de echtschei­d­ing beslist de vred­erechter dat het oud­er­lijk gezag over de kinderen gemeen­schap­pelijk aan bei­de oud­ers toekomt. De kinderen zullen bij bei­de oud­ers verbli­jven (co-oud­er­schap) en het fis­caal voordeel van de kinderen komt in gelijke mate aan bei­de oud­ers toe.

Maar in de prak­tijk blijkt dat de moed­er de kinderen per­ma­nent bij zich heeft omdat de vad­er zijn deel van de afsprak­en niet nakomt. Zij onderneemt ter zake geen actie. Zij had er wellicht goed aan gedaan een nieuwe verbli­jf­s­regeling voor de kinderen af te dwin­gen voor de rechter maar dat doet ze niet.

Wat ze echter wel doet, is de kinderen voor de jaren 2014 tot 2016 in de aangifte opne­men als kinderen ten laste. Ze claimt met andere woor­den de volledi­ge ver­hoging van de belast­ingvri­je som voor kinderen ten laste.

De fis­cus baseert zich op het echtschei­d­ingsvon­nis om de volledi­ge aftrek te weigeren. Zoals expli­ci­et voorzien in het von­nis van de vred­erechter kri­jgt zij slechts de helft van de voorziene belast­ingver­min­der­ing. Haar bezwaar wordt afgewezen en de zaak belandt voor de recht­bank van eerste aan­leg van Leuven.

De rechter

De fis­cale rechter bek­ijkt het echtschei­d­ingsvon­nis van nader­bij. De vred­erechter oordeelde toen dat:

bei­de oud­ers de geza­men­lijke uitoe­fen­ing van het oud­er­lijk gezag over de drie kinderen krijgen;

de kinderen in het kad­er van een twee­verbli­jf­s­regeling bij hun oud­ers verbli­jven (behoudens ander­slu­idend akko­ord); en

het fis­caal voordeel van de kinderen, gelet op het gedeelde verbli­jf, in gelijke mate onder bei­de oud­ers wordt verdeeld.

Die rechter­lijke uit­spraak laat weinig manoeu­vreer­ruimte voor de fis­cale rechter. Ver­mits er geen enkele ander­slu­idende rechter­lijke besliss­ing is of een ander­slu­idende gereg­istreerde of geho­molo­geerde overeenkomst, geldt de regeling inza­ke co-oud­er­schap zoals die door de vred­erechter werd uit­ge­spro­ken (waar­bij de belast­ingver­min­der­ing slechts voor de helft toekomt aan elke oud­er).
Dat de feit­elijke sit­u­atie anders is dan de juridis­che sit­u­atie moet genegeerd worden.

Cas­satie

Het von­nis van de recht­bank van Leu­ven dateert van 20 maart 2020. Iets eerder (17 feb­ru­ari 2020) had het Hof van Cas­satie in een niet-fis­cale zaak geo­ordeeld dat artikel 132bis WIB 92 geen ver­plicht­ing, maar enkel een mogelijkheid tot gelijk­matige verdel­ing van het fis­caal voordeel invoerde.

Als we dit arrest van Cas­satie erbij nemen, dan kun­nen we con­clud­eren dat er geen automa­tisme moet zijn tussen de voor­waar­den van artikel 132 bis WIB 92 en de gelijke verdel­ing van de belast­ingver­min­der­ing.
Maar of dit vol­doende is voor de rechter om het echtschei­d­ingsvon­nis naast zich neer te leggen en de feit­elijke sit­u­atie in acht te nemen, is nog maar de vraag.
Het is in elk geval duidelijk dat als de feit­elijke sit­u­atie niet overeenkomt met de rechter­lijke besliss­ing, de belanghebbende oud­er hier best zo snel mogelijk op reageert.